top of page

Paul McCartney gaat nooit dood

Door Tom Janssen. Foto’s: Bart Heemskerk/Buro Pinkpop (ZEF Magazine, 13 juni 2016)


Toen ik in de brugklas zat, haalde mijn vader zijn oude platenspeler van zolder. Zoiets had ik nog nooit gezien. Het was de tijd van Discman, dat lompe, onhandige ding dat in de plaats was gekomen van de handzame Walkman, maar oh zo cool was als je ‘m had. Maar een platenspeler — een pick-up, zoals mijn vader steevast zei — was een nieuw fenomeen. Bovendien was het nog lastig ook. Moest je een plaat uit een hoes halen, ‘m voorzichtig op de platenspeler leggen en dan zeer delicaat de naald in de juiste groef plaatsen. Vertaald naar vandaag de dag: Een willekeurige tiener heeft in dat tijdsbestek dan zeker al drie vlogs bekeken, een Instagram-update geplaatst en een Snapchat geschoten. Maar toen de naald eindelijk het vinyl van de plaat uit de rode hoes raakte, klonken daar de eerste tonen — van de band — van de man die gisteravond op het hoofdpodium van Pinkpop stond: Paul McCartney.


U begrijpt het: Ondergetekende was gisteren starstruck. Overweldigd door het feit dat iemand, wiens muziek in mijn leven zo vertrouwd is als familie, vrienden en het dorp waar ik woon, dáár op dat podium staat, op het festival waar ik al meer dan tien jaar kom. Het was bijna te mooi om waar te zijn.


Vooraf sprak ik in de rij bij — jawel — de toiletten een man die zo kon doorgaan voor Herman Finkers, al was het maar omdat ‘ie niet alleen een prachtig Twents accent had, maar ook een niet te missen snor van het formaat-Tom Selleck. De man verklaarde zijn liefde voor McCartney en koesterde vooral de wetenschap dat de ex-Beatle nog in leven is: “Iedereen is dood. Prince is dood. Bowie is dood. Alleen The Stones leven nog. En ja, McCartney dan. Hartstikke mooi.” Zenuwachtig als ik was, vlak voor de show van His Royal Paulness, kon ik alleen maar denken: “Dadelijk verslikt Paul zich nog in een falafel. Zul je altijd zien. Is die ouwe vegan ook dood. Ik bedoel, het is wel 2016.”

En daar was ‘ie dan: Vijftien minuutjes fashionable te laat. In al zijn Britsheid en vooral Paul-zijn. Met een houding alsof het hem allemaal is aan komen waaien, dat ‘ie er ook niks aan kan doen dat hij ooit in The Beatles zat en dat het vooral ‘very nice’ is om hier te zijn en ‘yeah’. En dan beginnen met ‘A Hard Day’s Night’. En dan even later ‘Can’t buy me love’. De rode en blauwe verzamelplaten — kenners weten wat ik bedoel — die mijn vader mij als brugklasser in de handen drukte, komen tot leven. En hop, daar is ‘Maybe I’m Amazed’, zo’n prachtig nummer uit de solocatalogus van McCartney. En ja, zijn stem was breekbaar en nee, het was niet allemaal zuiver, gisteren. Maar het is ‘m gewoon, in Landgraaf, waar ooit, ten tijde van de mijnen, tieners opgroeiden in wat hun ‘Penny Lane’ was en die nu, zoveel jaren, kinderen, kleinkinderen en bezoekjes aan de uroloog later, in hun eigen achtertuin hun jeugd kunnen herbeleven.


Natuurlijk, niet alles was perfect gisteren aan de show van Sir Paul. Dat ukulele-segment in de set was wat aan de lange kant, al blijft het mooi dat oude vriend George nog altijd geëerd wordt met een uitvoering van ‘Something’. En die nieuwe nummers zijn goed, maar dat was niet hetgeen waar veel Pinkpop-gangers op de laatste dag voor waren gebleven. Nee, de meeste mensen waren er toch echt voor The Beatles en — vooruit — een beetje Wings. Voor ‘Love me do’, ‘Let it be’. ‘Back in the USSR’, ‘Band on the run’, ‘Eleanor Rigby’ en het altijd wervelende ‘Live and let die’.


Het was vooral ontroerend, om Paul te zien en te horen. Op een dag waarop vijftig onschuldige feestgangers werden neergeknald in een discotheek in Orlando, was Paul’s spontane ode aan John meer dan welkom: ‘Give Peace A Chance’ en zo is het. Prachtig. ‘Once there was a way,’ zong de grootmeester, bijna aan het einde van de show, ‘To get back home.’ Home, thuis, dat is een rode of blauwe plaat, heel wat jaartjes geleden, op een pick-up van m’n vader, met liedjes die zaken als leven en dood overstijgen. Na gisteravond weet ik het zeker: Paul McCartney gaat nooit dood.


‘And in the end, the love you take, is equal to the love you make.’

bottom of page